Is de Heer nu bij ons of niet?

Is de Heer nu bij ons of niet?

‘Is de Heer nu bij ons of niet?’, deze zin is heel oud, hij staat in het boek Exodus over de uittocht van de Israëlieten op weg naar het beloofde land, maar wel door de woestijn. Ze beginnen te morren want ze hebben honger en dorst en het duurt allemaal te lang. Ze beginnen te twijfelen en te klagen. Mozes, die hen in Gods naam uit de slavernij van Egypte heeft geleid, moet het aanhoren. Meteen klaagt zijn nood bij de Heer, want hij kan de morrende menigte niet kalm krijgen. God zorgt uiteindelijk dat ze water hebben. Maar de plaats van het heil krijgt de veelzeggende naam: Massa en Meriba omwille van de verwijten van de Israëlieten. Sedertien bidden wij ieder morgen in de openingspsalm: ‘Wees niet halsstarrig zoals eens in Meriba, zoals in Massa in de woestijn; waar uw vaderen Mij wilden tarten ofschoon zij mijn daden hadden gezien.’ (Psalm 95).

Ook al is deze zin heel oud, hij is van alle tijden, ook van de onze! Horen wij onszelf en anderen niet regelmatig de twijfel uitspreken: ‘Is de Heer nu bij ons of niet?’ Zoals bij de Israëlieten komt die vraag op als we het moeilijk hebben, in eigen leven of in samenleven. En zoals toen, zijn het ook onze begeleiders in het geloof die onze klaagzang moeten aanhoren. Gelovigen krijgen hier vaak mee te maken, want zij zijn de enigen die door het geklaag echt geraakt kunnen worden. Hun geloof wordt in vraag gesteld, betwist, zelfs belachelijk gemaakt. Mozes heeft dit ook gevoeld en hij kon er niet afdoende op antwoorden, zomin als wij dat kunnen, ook al proberen we het. Misschien kunnen wij van Mozes leren om zoals hij met onze onmacht naar de Heer te gaan en op onze beurt onze nood te klagen bij Hem. Hij luistert en Hij neemt actie. Want ook als het gemor en het geklaag, de verdachtmaking en de hoon allesbehalve terecht zijn - ‘waar uw vaderen Mij wilden tarten ofschoon ze mijn daden hadden gezien’ – helpt de Heer en komt Hij het morrende volk tegemoet in hun verzuchtingen en noden.

Misschien doen we dit te weinig, naar de Heer stappen, misschien is ons geloof ook door twijfel aangevreten en huilen we mee met de ongelovige massa of zwijgen we beschaamd. Paulus’ geloof is straffer dan het onze, hij getuigt ervan in de lezing die wij op de vierde zondag van de veertigdagentijd horen: ‘Christus heeft door het geloof de toegang ontsloten… door Hem mogen wij ons beroemen op onze hoop op de heerlijkheid Gods. En die hoop wordt niet teleurgesteld, want Gods liefde is in ons hart uitgestort door de heilige Geest, die ons werd geschonken.’ (Romeinenbrief). Is de Heer nu bij ons of niet? Hij is in ons, dichter kan Hij niet bij ons zijn. Hij deelt onze vreugde en ons verdriet, onze zekerheid en onze twijfel, onze hoop en onze angst. Precies zoals Jezus in het evangelie aanwezig is bij de Samaritaanse en de bij allen die tot Hem komen. En de mensen roepen het uit: ‘Wij geloven niet langer om wat gij (de samaritaanse) gezegd hebt, want wij hebben Hem zelf gehoord en wij weten dat Deze werkelijk de redder van de wereld is’. Want een verschil met de morrende Israëlieten in de woestijn, die van toen en die van nu!

Laten wij als gelovigen luisteren naar de Heer, zijn stem horen en zijn liefde in ons hart ervaren en zo getuigen – zoals de samaritaanse – dat Hij dicht bij ons is. Laten wij door dit getuigenis mensen naar de bron brengen van het water dat niet opraakt en dat eeuwig leven is, zodat zij de Heer zelf kunnen horen en in Hem geloven van ganser harte.